Mijn vader als NJN-er van het eerste uur en mijn moeder die talloze schepnetjes maakte van vitrage. Een schepnet hoorde bij mijn standaarduitrusting als ik niet naar school ging. Later kwam daar een zijtas met allerlei potten met of zonder luchtgaatjes, slangenzakken etc. bij.
Op 'Het Nederlandsch Lyceum' werd ik erg gestimuleerd door de bekende bioloog Lodewijks en ik was gedurende mijn hele schooltijd actief in de 'Nat.His.Club'.
Aanvankelijk wilde ik dierenarts worden maar ik kon niet tegen bloed, althans als er over dat soort zaken werd gesproken. Dan maar biologie maar tijdens een voorlichtingsdag januari 1963 gooide prof Karstens roet in het eten door te stellen dat een 10 voor biologie maar daarnaast slechte cijfers voor de exacte vakken geen kans op succes voor de studie betekende; en dat was nou net de lijst die ik had. Ik slaagde op het nippertje en waarschijnlijk heeft mijn leraar biologie (tegen beter weten in) de vergadering voorgespiegeld dat ik biologie ging studeren en dus die wis-, natuur- en scheikunde niet zo nodig zou hebben
De keuze tussen de richtingen K en K' kon ik niet maken, zodat ik besloot alle vakken in de meest uitgebreide vorm te doen. Januari 1967 haalde ik mijn kandidaats.
Bij het LEPS van prof Hegnauer kon ik studentassistent worden, wat onder andere een maand veldwerk in Zwitserland inhield.
Voor mijn onderwerpen koos ik voornamelijk veldwerk en dat was vaak buiten Leiden. Eerst op Terschelling een oecologisch onderzoek naar voedsel bij jonge zilvermeeuwen, dat liep niet lekker waarna ik een ander onderwerp in Meijendel deed: homing bij spitsmuizen. Voor het ethologie-onderwerp ging ik naar Texel. Echter, men had in Leiden de problemen die zich in het veld kunnen voordoen nogal onderschat zodat toch maar besloten werd het aan te vullen met experimenten in de kunstmatige sloot op het lab aan de Kaiserstraat. Omdat het veldwerk afhankelijk was van seizoenen werden de gaten er tussen opgevuld met een onderwerp op het Herbarium, de bewerking van de familie Lemnaceae (eendenkroos) voor de flora Malesiana.
Na 2 jaar kwam ik volledig in Delft en werd belast met de opzet van de botanische richting in het HBO.
Dit gaf mij de mogelijkheid veel praktijk te kunnen geven en bijbehorend veldwerk.
Naast vele vrijwillige excursies werden elk jaar diverse cursussen gegeven op Texel
maar ook in de Camargue en Zuid-Engeland.
Voor het gemak zette ik daar met wat vrienden een stichting voor op (Stichting Axolotl)
die behalve veel tenten, kookgerei etc. ook een aantal oude VW- busjes beheerde.
Deze werden ook door andere studenten ge- en misbruikt.
De kortere vakanties werden besteed aan deze excursies en cursussen,
terwijl de langere schoolvakanties werden gebruikt voor eigen reizen.
Toen begin jaren '90 de school fuseerde en opging in de 'Hogeschool Rotterdam en Omstreken', werd de botanische richting opgeheven.
Daarnaast hebben we daar een flink antiquariaat (liever spreek ik van 2e hands boeken).
Verder besteden we de tijd aan verbouwen van de boerderij, een erg lang project (dat ik niemand kan aanraden!) dat ons nog steeds bezighoudt. Bij de boerderij is een flink stuk grond waar we een buurman met een shovel op hebben losgelaten om structuren als betonplaten voor kuilgrond etc. te verwijderen en allerlei heuveltjes en uitgravingen te maken. We laten het geheel min of meer gecontroleerd z'n gang gaan en hebben zo een gevarieerde 'wilde' tuin. Voor ons als biologen is het heerlijk elk jaar weer wat anders te zien. Maar ook om tussen de verbouwings- en andere bezigheden door een wandelingetje te maken en steeds weer iets nieuw te zien, vogels, nesten, holletjes, insekten, uilenballen en ga zo maar door. Dat laatste doen wij dus voorlopig ook; we hoeven ons niet te vervelen.
Frank van der Plas, Benneveld 2013